Er waren geen woorden voor nodig

Uiteindelijk senang | Alexander Lenselink

sander lenselink, senang

door Alexander Lenselink

Ik ben Alexander Lenselink, derde generatie oorlogskind. Oorlogskind, omdat mijn beide opa’s – van de Nederlandse en van de Indische tak – gevochten hebben in de oorlog. Mijn opa van de Indische kant diende bij het KNIL en DST (Depot Speciale Troepen). Mijn Nederlandse opa diende twee jaar in Korea, waarvan hij drie weken lang onafgebroken in mortiervuur heeft gezeten.

Na de lancering van Braniesz voelde ik me geroepen om mijn verhaal te delen. Er zijn nog zoveel taboes waarover gesproken mag worden. Dit is mijn bijdrage.

Door armoede – toentertijd ook wel oorlogsmoeheid genoemd – en ontheemding kroop er een overlevingsmechanisme in beiden. Dat uitte zich in het gezin waarin ik ben opgegroeid door zwijgen en geweld. Niet opzettelijk, neem ik aan, maar door gebeurtenissen uit hun verleden en omdat ze moesten overleven in extreme omstandigheden. Alhoewel geweld nooit goed te praten valt, kan ik begrip hebben voor waarom het zo was. Door de inzichten die ik heb opgedaan de afgelopen jaren, wordt dat gevoel een beetje verzacht. Maar wij als kinderen werden daardoor ook slachtoffer.

Omdat mijn ouders ook slachtoffer waren van hun ouders – en zij de rol van slachtoffer erg op zich namen – ontstond er voor mij geen ruimte om over gevoelens te praten. Of simpelweg gezegd: te bestaan.

Ik leerde aan te voelen zonder woorden en ontwikkelde een sensitiviteit. Ik voelde wanneer ik mijn mond moest houden. Ik leerde de spanning in de lucht aan te voelen, wanneer ik op moest hoepelen. Blikken spraken duidelijk; er waren geen woorden voor nodig. Onbewust analyseerde ik hun lichaamstaal en anticipeerde ik daarop met mijn gedrag. Ik wist dat ze van ons hielden, maar hun eigen trauma maakte dat er geen emotionele veiligheid was in de opvoeding. Dat zorgde ervoor dat ik, wanneer ik buiten was, woedeaanvallen ontwikkelde. Daarbuiten mocht mijn emotie wél bestaan. Ik kreeg bewijsdrang, om te laten zien dat ik wél goed genoeg was. Ik schreeuwde om bevestiging die ik thuis niet kreeg. Ik voelde me anders dan de rest, eenzaam ook.

Opgroeien in twee culturen en daarin een plek in de maatschappij krijgen was lastig. Want wie was ik? Ik was te getint om Nederlander te zijn, en te beleefd en netjes om pauper te zijn. Ik was geen Molukker, geen Nederlander, geen Indo. Ik voelde me een minderheid in een minderheid. Een sensitief kind met een scherp intellect, dat zichzelf aanleerde om niet te voelen en niet te denken. Geen eigen mening hebben was veiliger, zeker omdat ik thuis vaak te horen kreeg: ‘Waarom zou je denken? Een paard heeft een groter hoofd dan jij!’

Van mij werd min of meer verwacht dat ik later ook bij de militaire dienst zou gaan. Dat gebeurde uiteindelijk ook; ik trad in de voetsporen van hen voor mij. Zelfs tot in het Vreemdelingenlegioen. Maar dat was ik niet. Ik bén hen niet.

In mijn hoofd creëerde ik mijn eigen wereld. Muziek en boeken werden mijn redding. Ik was vaak in de bibliotheek te vinden, luisterde naar de radio en naar de platen van mijn vader. Ik creëerde mijn eigen fantasiewereld en verloor mezelf in boeken over Koning Arthur, in Limburgse sages, Tolkien en vele andere titels. Of in de muziek van Robert Johnson, Led Zeppelin en Sam Cooke. Blues & Soul werden mijn vlucht uit de werkelijkheid.

Elke ochtend op school zongen we kerkelijke liederen uit het rode zangboekje van Huub Oosterhuis, en ook het gregoriaans in de kerk liet mij zweven. Ik hoorde daar de klanken gedragen door Maleise woorden die mij niets zeiden. Als een anker zat mijn opa op de kerkbank rechtsachter en ik zat naast hem. En elke keer als mijn moeder zong, zag ik haar niet meer als mijn moeder, maar als een klein meisje zonder zorgen. Een meisje dat zong in woorden die voor mij wereldvreemd waren.

Ik herinner me de zondagen bij opa en oma, die woonden in de Molukse wijk. Het was er altijd druk en gezellig, maar als ik terugkijk ook onveilig. Er heerste een groepsdruk van de familie. Veel werd niet gezegd; het zwijgen voelde als een oorlog op zich. Er waren veel onuitgesproken vetes tussen de dertien kinderen van mijn opa en oma, en veelal ging het om status. De mooiste herinneringen waren die in de keuken bij de tantes, en vooral bij oma Ngadia. De geuren, de scherpte, de geluiden en het eten. Een cadans met als doel: gevulde magen en roddels.

Na mijn poging tot de militaire dienst ben ik wat gaan ronddolen in mijn hoofd. Wat wil ik? Via mijn broer – die me eigenlijk gered heeft uit het leger – ben ik bakker geworden. Van bakker tot kok en van kok tot patron cuisinier. Op mijn werk in die tijd vroeg een gast om een Indische rijsttafel. De eigenaresse keek mij gelijk aan: ‘Kun jij dat?’ vroeg ze. “Natuurlijk,” zei ik. “Maar dan moet ik eerst in de leer bij mijn ma.”

Ik kookte die rijsttafel samen met mijn moeder. Knoflook, olie, ui, pepers, kerrie… het hele palet van mijn oma’s keuken kwam voorbij. Nadat we gekookt hadden en de gasten waren vertrokken, maakten we van de restjes een maaltijd die we samen gingen nuttigen. Ik brak en begon keihard te janken maar daarna voelde ik me stil en voldaan. Vreemd genoeg… rustig. Het waren de vertrouwde geuren, smaken en structuren, en het feit dat ík nu achter de pannen stond en niet te gast was, dat impact maakte. Door te koken kon ik verbinden, en heb ik mezelf een taal eigen gemaakt. Een taal van geur, smaak en herinneringen die eten kan brengen.

In een keuken werken op topniveau is eigenlijk een soort oorlog voeren: dag in, dag uit deadlines, prestatiedruk, hitte en verschillende persoonlijkheden. De chef als commandant, de souschefs als adjudant en sergeants, en daaronder de chefs de partie. Het leek op het regime van mijn jeugd, en ik was als een vis in het water.

Maar het zoeken naar bevestiging en het schreeuwen om aandacht stak de kop weer op. Ik ging nog harder werken om mezelf te bewijzen, en ik brandde op. Ik was pas 25 jaar en had mijn eerste burn-out te pakken. Wat ik nooit heb kunnen uiten, kwam weer naar voren: het werken in stilte, ontzettend gedreven, en vooral mijn mond houden. De discipline had ik mezelf al meester gemaakt, en ik kende de wetten van rangen en standen. Maar dit was ik niet.

Ik moest het anders doen, en ik dacht erover na om weer naar school te gaan. Hannah, mijn vrouw, was in die periode mijn grootste geluk en motivatie. Zij was ook net klaar met haar studie, maar bleef trouw naast me aan het roer staan, ondanks de stormen die ik veroorzaakte.

Net toen ik me wilde inschrijven voor de hogeschool, kreeg ik een aanbod: of ik chef wilde worden voor een sociaal project in de wijk. Een multiculturele wijk waar veel armoede heerste. Twee jaar lang heb ik met jongeren mogen werken, waarin ik ook veel van mezelf herkende. In die twee jaar ontwikkelde ik mijn specialiteit: culturen lezen en cohesie brengen, met name vanuit de keuken.

Na het project werd ik steeds vaker gevraagd voor sociale projecten in probleemwijken. Dat leidde uiteindelijk tot het openen van een eigen restaurant: Eetlokaal van de Boer, wat een daverend succes werd. Maar omdat ik nog steeds niet gedeald had met mijn verleden en kampte met mijn bewijsdrang, stond burn-out nummer twee op de stoep, en moest ik daarvoor weer in therapie.

En toen kwam corona. Ik had geen werk, en voor mijn gevoel geen basis meer. Ik ging in de gevangenis werken om opnieuw impact te maken. Ja, die bewijsdrang zat nog diep. Natuurlijk ging dat nooit werken. Ik deed alles voor bevestiging dat ik goed genoeg was, en als dat de intentie is, dan ga je jezelf voorbij. Ik raakte opnieuw overspannen, en op het randje van een psychose.

Dat was het moment om te gaan schrijven. De verhalen uit de familie. Mythes. Wie was opa eigenlijk? Oorlogsmisdadiger of held? Ik had zoveel vragen, maar zo weinig antwoorden, dus besloot ik er zelf maar in te duiken. De hele zoektocht heeft geleid tot mijn boek: Senang.

Over het levenspad van zeven mannen die in het KNIL dienden, en de zaadjes van trauma die zich over zeventig jaar ontwikkelden. Ik creëerde mijn eigen ruimte door alles van me af te schrijven, in combinatie met therapie. Maar het gaat nooit helemaal weg. Bij oververmoeidheid of stress ligt het oude trauma altijd op de loer. Ik leef als een gewaarschuwd mens, maar ben nu heel zelfbewust. Ik besef wie ik ben en waarom ik iets doe. Ik leef uit vrije keuze, niet meer vanuit zelfbescherming.

Nooit opgeven en blijven zoeken naar jezelf. Het hoeft niet altijd goed te zijn, maar je moet wél jezelf kunnen zijn. Zelfbewustzijn: beseffen wie je bent en waarom je iets doet. Vrije keuze, niet vanuit zelfbescherming.

Dat is wie ik ben. Ondanks de burn-outs, de zelfhaat en toxische ambitie, ondanks het altijd streven om het nóg beter te moeten doen, bleef ik positief en daardoor kon ik groeien. Nu sta ik, als 45-jarige, met een boek vol stiltes en verklaringen. Mijn rug recht, wat gedragen is staat nu op papier. In stilte en in kracht.

Uiteindelijk senang.

2 reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Meer blogs

Blijf op de hoogte van nieuwe verhalen

Schrijf je in voor de nieuwsbrief! Geen spammings, geen gestalk – alleen de nieuwsbrief als er écht wat te melden valt.

Je bent succesvol aangemeld! Oeps! Er is iets misgegaan, probeer het nog eens.
Rewrite the narrative, reclaim your story
© website ontwikkeld door MixdMediaMarketeer